Ga verder naar de inhoud

Van Wassenhoven is geboren op 16 Juli 1877. In het schoone stadje Lier, zijn geboortestad, waar hij voor het eerst het levenslicht mocht aanschouwen, daar ook zal zijn werk en zijn kunst liggen. Na te Lier, aan het Sint Gummaruscollege, zijn humaniora-studies voleind te hebben, ging hij naar het Lemmensgesticht te Mechelen, waar hij onder de leiding van Meester Edgard Tinel de onderscheidene klassen van klavier, orgel, harmonie, contrapunt en fuga volgde. Aan den jongen student was het dan ook gegeven met brio drie diploma's naar huis te brengen. Maar ja, de dag van zijn uitgangsexamen te Mechelen, stierf zijn vader. Dat was voor den jongen laureaat een harde slag, maar het was tevens voor hem een zwaar keerpunt in zijn leven. Want onmiddellijk volgde hij zijn vader op als orgelist en kapelmeester van Sint-Gummarus te Lier. Van stonde af aan toonde Van Wassenhoven zich een meester op het orgel. En dag aan dag, nu reeds 30 jaar lang, haalt hij uit zijn orgel de zijïgste tonen van gulden vreugd, de jubelende klanken van hoogtij of feest en de warme melodieën van innige devotie. Daar in zijn kerk ligt Van Wassenhoven’s rijkste element. En het hart der stad zingt mee zijn blijde lied.

Wat hij daar al gepresteerd heeft, zal wel nooit iemand weten, want ontelbaar zijn de motetten die hij componeerde voor zijn hoogzaal. En geen andere kerk mocht tot hiertoe de rijke kerkelijke kunst van Van Wassenhoven hooren. Den Lierenaars [sic] was het dan steeds een vreugd in stilte te mogen bewonderen de schoonheid gevloeid uit het hart, het warm hart van een hunner gezegendste medeburgers. Want los en vrij zwierde Van Wassenhoven den rijkdom en de verscheidenheid van zijn kunst over hunne hoofden en hunne harten jubelden. De stille godsvrucht die hij in ons vermocht wakker te roepen, en die uitging in een kinderlijk gebed was voor Van Wassenhoyen de eenige, maar schoonste belooning.

En toch kunnen we hier niet verder, zonder - al is het maar met een paar woorden - een of ander van zijn kerkmuziek te zeggen. Zijn Missa in honorem Sctae Caeciliae, die we nu reeds meermaals mochten hooren, is en blijft van het schoonste dat we te Lier te hooren kregen. Wat momenten van ongekende schoonheid brengt die mis ons; een blijde herinnering is ons steeds de breede aanzet van zijn Kyrie uitplooiend en uitdeinend tot een machtigen zang, of de immer stijgende jubelkreten van zijn Hosannah! We konden nog wijzen op zijn prachtige Requiem- mis, zijn Te Deum en dies meer. Nog even willen we noemen de eigenaardige en kunstige aanpassingen van Het Lied der Vlamingen van Peter Benoit en het Belgisch Vaderlandslied als begeleiding van een Pie Jesu. De uitvoering daarvan bij feestelijke gelegenheden brengt steeds een ongekende ontroering. Dat is voor mij een bewijs van Van Wassenhoven's kunst.

Wat hij voorts zooal presteerde? Laten we beginnen met een paar woorden te zeggen over zijn menigvuldige liederen, waarvan er slechts enkele tot een uitgave kwamen, en twee opgenomen werden in De Vlaamsche Zanger. Een echt volkslied is zeker Van Wassenhoven's Het Kindje, op tekst van Aug. Van Cauwelaert. Eenvoudig, gemoedelijk als het past bij zoo'n wiegeliedje, maar erg melodisch van lijn en warm van aandoening is het. Niets gezocht, niets gemaakt, maar effen-spontaan geschreven en uitgewerkt. Kom rust op mijn harte, mijn engel, op woorden van Pol de Mont, is rijk van toon en begeleiding. Een kunstlied in de zuiverste beteekenis van het woord. Woord voor woord volgt de begeleiding den tekst, vol imitatieve geluiden en passende melodieën. Dat lied is een glorie in onzen Vlaamschen liederenschat. Een sterke kracht ligt er in het al te weinig gekende lied Vliegt de Blauwvoet!, op woorden van Herman Henot. Forschig en breed bij het begin, deint het in het refrein uit tot de volheid van een ekstaze. Zóó zou Albrecht Rodenbach zijn gekend lied Vliegt de Blauwvoet! gedroomd hebben. Dan nog het lied in volkstrant Mijn huis, mijn dorp, mijn land, op woorden van Aug. Vermeiren. 't Is niet te verwonderen dat dit lied reeds lang uitgeput geraakte, en dit spijts den tamelik engen kring waarin het verspreid werd, doordat er geen reklaam rond gemaakt werd. Ik zeg: 't is niet te verwonderen dat het zoo rap uitgeput geraakte; neen, dat is het niet, want de toon en de warme innigheid van dit lied moeten het beminnelijk maken overal waar het ook maar indringt. Onlangs verscheen er nog een zeer stemmig Communielied (tekst van Leo Arras). In De Vlaamsche Zanger verschenen respectievelijk in nummers IV en V de liederen De Vlaamsche Officier (L. Lambrechts) en De dag des Heeren (id.).

Maar mooier dan al deze vinden we O, ’t ruischen van het ranke riet. Hoe dikwijls werd er niet geklaagd dat men er maar niet toe komen kon op vele liederen van Guido Gezelle gepaste muziek te zetten, voornamelijk op het hoogergenoemde gedicht. Hoevelen reeds beproefden het? Maar gerust durf ik zeggen dat die van Van Wassenhoven de mooiste is, die we er tot hiertoe op kennen. Wie dit lied eens gehoord heeft, verstaat niet alleen den tekst van G. Gezelle, maar verstaat tevens momenten van supreme schoonheid als de natuur er ons zoo kwistig uitdeelt, en die we helaas! al te dikwijls onverstaan moeten laten voorbijgaan. Meer dan in elk ander van zijn liederen, heeft Van Wassenhoven hier de muziek aan den tekst vastgelegd. In de melodie hoort ge 't pijnlijk-lijnige buigen van het riet, op en neer, altijd maar op en neer, en het accompagnement zingt u den zang van den wind over de stalen stengels. Spijtig dat het lied niet op dien tekst, maar op een later aangepast gedicht van Lambrechts werd gepubliceerd.

Och, we zouden niet onvermeld mogen laten, liederen als Huwelijkslied, een gelegenheidslied, zooals we er nog altijd te kort komen op onze feesten. 'k Wou dat ik U hier kon voorzingen het leuke Het Vlindertje en ge waart ineens van de grootheid van Van Wassenhoven's kunst overtuigd, groot en toch volksch, kunstig en toch genietbaar, ook voor kleinen in de kunst, rijk en toch zoo schoon-eenvoudig. Ge zoudt het hooren, en ge zoudt er plezier aan beleven als ge 't hoordet:

"Op de tippen harer voetjes,
'k zag een meisje, stil en zoetjes,
hupsch en koddig aangedaan
naar een perkje rozen gaan,
om… om… om…
om een vlindertje te vangen." (A. Rodenbach)

Waarom blijft dat nog onuitgegeven liggen?

Maar kom, al te lang zijn we al stil gestaan bij de liederen. Evenveel, en meer nog zou ik willen zeggen over de talrijke koren die Van Wassenhoven componeerde, als bestuurder der Koninklijke Zangmaatschappij Orpheus. In 1897 leverde hij zijn proeve als dirigent bij die maatschappij, waar hij toen zijn zieken vader moest vervangen bij de uitvoering van diens koor De Vlaming. In '98 voerde Van Wassenhoven met zijn zangers een werk van Tinel uit, en dan jaar voor jaar een nieuw werk van eigen hand. Dan hebben we daar de vele koren, waaronder Vermeetlen (Vermeiren), De stemme Gods (id.), Aan de Maas (L. de Bruyn), De helden van 1302 (Vermeiren), God in de Lente (Brawers), Uchtendhymne (Pol de Mont) en De Noren (E. Hiel). Van Wassenhoven volgt steeds van dichtbij den tekst, dien hij onder handen heeft. Zie maar even het eerste deel van De Noren: de sterke , woeste zang, waar hij het heeft over de aanstormende Noormannen langs de wild-bruisende zee, met daartusschenin heel subtiel, maar gepast, de mineurtoon van een klaaglied dat de komende dagen van Vlaanderens nood schildert. Hoe zoet hoe bekoorlik, hoe lief daarentegen klinkt het liedje daarna: Het Liefdenestje. Het is iets als de voorzang van Guido Gezelle's meesterlik gedicht Groeninghe’s Grootheid. Het zingt de blijde schoonheid van Vlaanderen, het rijke Vlaanderen, waarover stormen gaan woelen. Hoe grootsch in het tweede deel: De Verlossing, die forsche zang der bevrijding, die eindigt op het slotkoor van grootsche hulde aan den bevrijder zelf. Als De Noren niet het machtigste koor is van Van Wassenhoven, dan is het toch bepaald zeker, dat het een werk is dat als weinige tot zijn hoorders spreekt, om ze mee op te voeren in den gloed van den strijd of de ekstaze van innigheid, in de pijn van een klacht of den roes van een overwinning. En is dat niet een der hoofdvereischten van echte kunst?

Als dirigent verrichtte hij daarenboven uitstekend werk te Lier waar hij, als leider van het Lyra-orkest, de onderscheidene zangstukken dirigeerde die Lyra sinds den oorlog voor ’t voetlicht bracht. Zijn werk als dirigent zet hij nu voort als leider van den kring "De Lier", symfonie. Grooter echter was het werk dat hij verrichtte voor de "Xaverianen" te Lier. Na een opvoering onder zijne leiding van Jozef van Méhul, schreef hij zelf muziek voor het stuk Esther en later - zijn groot sukses - Fabiola. Over dit laatste wilden we nog graag een paar woorden schrijven, juist omdat hier Van Wassenhoven's kunst het diepst gerijpt is, en het onderwerp zijn genre was, zou ik haast durven zeggen. Meester in het wijden van profane motieven tot kerkelijke kunst, kon hij hier zijn fantazie vrijen teugel laten, en toch steeds blijven in het strengere, ik zou haast durven zeggen kerkelijke genre. Wie, die de opvoering mocht bijwonen, zal ooit vergeten de vele momenten van hooge schoonheid die Fabiola ons brengt. Als een frissche blijheid ligt mij nog steeds in den geest een lied als dit van Agnes in het eerste of de Oostersche zang in het derde bedrijf.

Gaat dit stuk nu evenals de vele liederen, evenals zoovele koren, evenals zoovele kerkelijke motetten en wat-weet-ik-nog-meer in carton blijven zitten om geschreven te zijn voor het amper twee- of drietal opvoeringen die het tot hiertoe te Lier beleefde? Gaan zoo velen verstoken blijven van de schoonheid die Van Wassenhoven's kunst ons brengt? Gaat al dat werk daar blijven liggen, ongebruikt en onbenut? We hopen neen. We hopen dat Van Wassenhoven nog veel zal brengen ten bate onzer Vlaamsche muziek, en ten bate onzer kerkelijke kunst. In hem begroeten we met fierheid den rijken componist, die de overvolheid van zijn kunstenaarshart aan zijn volk heeft geschonken. Die zijn leven wijdde om schoonheid te brengen aan jongeren, wier muzikale leiding hij in handen had. Die steeds blijven zal de ronde Vlaming, ten dienste van zijn volk en zijn kunst. Aan hem dan onze dank voor zijn werk.

R. Sarolea [Leo Arras]: Vlaamsche Koppen - Paul Van Wassenhoven, in: De Stad Antwerpen, nr. 50, 28 februari 1930, p. 1115.