Ga verder naar de inhoud

Van de Woestijne, David

° Llandinam (IE), 18/02/1915 — † Brussel, 18/05/1979

Biografie

Hugo Heughebaert

Van de Woestijne is een naam die een zeer vertrouwde klank wekt. Hij roept alvast twee figuren op die rond de eeuwwisseling en in het begin van deze eeuw in de kunstgeschiedenis van Vlaanderen een vooraanstaande plaats hebben bekleed: Karel Van de Woestijne (1878-1929) is de fijnzinnige Van-nu-en-strakser, die zich uitzingt in uitersten als hartstochtelijke zinnelijkheid en mystiek verlangen. Zijn jongere broer, Gustaaf Van de Woestijne (1881-1947), is - aldus Paul Haesaerts - de origineelste schilder uit de zgn. Latemse school. Ook die universele kunstenaar en geniale portrettist beweegt zich tussen twee polen : van een weemoedige soms broze droomsfeer naar een onverbiddelijk en scherp gegraveerd expressionisme. Tot die kunstenaarsfamilie behoort komponist David van de Woestijne. “Ik bezit een brief die Karel Van de Woestijne schreef naar zijn broer Gustaaf. Mijn vader had enkele maanden na mijn geboorte een foto van mij naar zijn broer gestuurd. In die brief staat : gezien het groot voorhoofd van David, wordt dat een toekomstige muzikant ! Voor één keer had hij ongelijk. Ik schrijf wel muziek, maar... “, zo stelde David van de Woestijne zichzelf met een ironisch glimlachje voor tijdens onze ontmoeting.

Als komponist een audodidakt

Uit angst voor de oprukkende Duitse kolommen verliet Gustaaf Van de Woestijne met zijn gezin in 1914 Tiegem. Samen met de families V. De Saedeleer en G. Minne vluchtte hij, op uitnodiging van de twee schatrijke Engelse juffrouwen Davies, naar het land van Wales, waar hij een huis kreeg aangeboden te Llandinam. In dat dorpje met zijn negentig inwoners - en niet te Llanidloes, waar de familie nadien vertoefde - aanschouwde David van de Woestijne voor het eerst op 18 februari 1915 het levenslicht. “Ik ben niet te Llanidloes geboren. De fout ligt hem in de luiheid een procedure in te stellen om dat misverstand uit de weg te ruimen ; het is ten slotte van weinig belang. Mijn geboortedatum is officieel 18 februari 1915. Maar ook daarvan ben ik niet zo zeker ; het bevolkingsregister moet toch ergens een reden van bestaan hebben ! In Wales bestaat er namelijk geen gemeentehuis. Alle geboorten moeten aangegeven worden in de kerk. De naastbijgelegen kerk lag op negen kilometer afstand van het hotel waar ik geboren ben. Dus negen plus negen, dat maakt achttien kilometer te voet. Ik denk dat mijn vader foert heeft gezegd. Dat was dan nog een protestantse kerk. Ik heb niets tegen de protestanten, maar ik begrijp mijn vader, die iets tegen die achttien kilometer had.”

Enkele jaren na de oorlog, in 1921 keerde de familie terug naar België. Zij vestigde zich te Waregem, tot Gustaaf Van de Woestijne in 1926 benoemd werd tot direkteur van de stedelijke akademie te Mechelen. Daar begon voor David de eigenlijke leertijd. Buiten zijn studies aan het ateneum volgde hij er tevens lessen aan het stedelijk conservatorium. Dat hij zich ergens in een kunsttak zou lanceren kan niemand verbazen. Het klimaat in de artistieke familie met drie dochters en twee zonen was daarvoor wel biezonder geschikt. Ook zijn oudere broer Maxim, thans sekretaris-generaal van de muziekkapel Koningin Elizabeth, zou zich met de tijd ontpoppen als een surrealistisch schilder. “De virus van de schilderkunst had ieder van ons min of meer te pakken. Ik heb twee dochters die eveneens schilderen.” Ook David koesterde reeds zeer vroeg een levendige belangstelling voor de plastische kunsten. Hoe kon het bijna anders? “Ik werkte in het atelier van mijn vader, waar ik een klavier had. Voor de kleine historie moet ik U zeggen dat hij ook muziek schreef, och even slecht als ik schilderde. Soms stonden wij in de paradoksale situatie, dat hij muziek schreef en ik schilderde, wat ons beiden deed lachen ; en dat onder de verstomde blik van mijn moeder, die voor mij de grootste kunstenares ter wereld is, omdat zij mij het daglicht schonk.”

David voelde zich toch sterker door de muziek aangetrokken. Zijn muziekminnende vader stimuleerde die keuze. Van 1925 tot 1929 studeerde David van de Woestijne aan het koninklijk muziekconservatorium van Brussel o.m. piano bij Sevenants, en notenleer bij Lerinckx en Janssens. Het was echter vooral daarna aan het stedelijk muziekconservatorium van Mechelen dat hij zijn ruimste muzikale bagage meekreeg. Daar volgde hij tot 1937 verschillende leergangen : klavier bij mejuffrouw Lombaerts, harmonie en kamermuziek bij G. Devreese, altviool bij F. Schevenhals. Op korte tijd behaalde hij er enkele belangrijke onderscheidingen : in 1935 een eerste prijs voor harmonie, in 1936 de prijs van uitmuntendheid voor klavier met onderscheiding en toekenning van de stadsmedaille, in 1937 het uitgangsdiploma voor kamermuziek met de grootste onderscheiding ; voor altviool legde hij in 1935 een overgangseksamen af in de lagere graad. Zijn ambities reikten echter verder. Daarom trok hij opnieuw naar Brussel en volgde er privé-lessen bij Paul Gilson, Désiré Defauw en de Spaanse komponist Oscar Espla. “De leraar die het meest invloed op mij heeft gehad is Godfried Devreese. Hij zelf zou misschien wel gezegd hebben dat ik zijn slechtste leerling was. Ik ben hem dankbaar omdat hij mij menselijk heeft behandeld ; hij was een tweede vader voor mij. Met een oogwenk had hij gezien dat ik geboren was met een orkest in mijn buik. Godfried Devreese heeft me niet veel muziek geleerd, maar wel het leven. Trouwens ik heb nooit veel muziek geleerd. Dat was mij geschonken bij mijn geboorte. Er zijn er die geboren worden met een bult …”

Niettegenstaande die basisvorming beschouwt de komponist David van de Woestijne zich een autodidakt. Geen enkele van zijn leraars heeft hem een bepaalde techniek opgelegd of hem in een afgebakende richting doen stevenen. Naar zijn eigen woorden werd er bij. P. Gilson en O. Espla niet zoveel over muziek gepraat. “Met mijn diploma onder mijn arm stond ik nergens.” Het meest heeft hij geleerd uit het beluisteren van bladzijden van B. Bartok en I. Stravinski, voor wie hij grote verering en hartstochtelijke bewondering koesterde. Als geen ander kreeg de “radioman” gelegenheid te over om kennis te maken met de werken van die baanbrekende modernisten. “Ik ben sedert drieëndertig jaar aan de radio verbonden ; en daar heb ik mijn vak geleerd.”

Pianist, muziekregisseur, komponist

Na zijn studietijd ontplooide David van de Woestijne zijn carrière op drie verschillende terreinen : als pianist, als musicus-modulator, als komponist.

Als pianist was David van de Woestijne lange tijd een gevierde solist. Niet alleen in eigen land, maar ook in Frankrijk, Denemarken en Zweden oogstte hij benijdenswaardige suksessen. Dat klinkt des te verwonderlijker als men bedenkt dat hij op die recitals uitsluitend eigen komposities speelde. Jammer genoeg werd aan die schitterende carrière abrupt een einde gemaakt, toen hij in 1957 een vingerkwetsuur opliep.

Intussen was David van de Woestijne op het radio-instituut te Brussel beland. In 1938 slaagde hij voor het eksamen van musicus-modulator. Momenteel is hij dienstchef van de muziekregisseurs. Sedert 1968 is hij eveneens verbonden aan het Koninklijk muziek conservatorium van Brussel, waar hij een seminarie in film-en toneelmuziek leidt.

David van de Woestijne is echter op de allereerste plaats komponist. Reeds als kleine knaap van amper zeven jaar was hij bezeten door een ontembare drang om noten op papier te zetten. Die behoefte is met de jaren geenszins geluwd. Nu nog moet hij zijn dagelijkse portie muziek neerschrijven. “Waarom ik komponeer? Ik weet het niet. Ik zou kunnen vragen : waarom eet ik? Het is een natuurlijke funktie.” Of het in opdracht gebeurt of uit een zuiver persoonlijke interesse, heeft niet het minste belang voor hem. De meeste van zijn komposities werden trouwens niet op bestelling getoonzet. Zo komt het ook dat stapels partituren onuitgegeven in de vergeethoek liggen, en dat het grootste deel van zijn werken nooit werd uitgevoerd. “Dat interesseert me niet erg. Eens het werk geschreven is, is het boeiende er voor mij af. Ik mag bijna zeggen dat het werk dan niet meer van mij is. Dagen lang kan ik met een werk in mijn hoofd rondlopen. En dan gaat het geweldig snel, zoals bij Molière. Wanneer ik de struktuur in mijn hoofd klaar heb gemaakt, is het werk af. Ik moet het dan nog alleen op papier zetten. Dat is een kwestie van techniek... en van tijd.”

Van zijn jeugdwerken wil David van de Woestijne niet veel meer overhouden. De “Sonatine voor klavier” uit 1945 beschouwt hij zelf als zijn eerste beIangrijke kompositie.

“De laatste romanticus”

Om het werk van David van de Woestijne te karakterizeren heeft men niet genoeg aan één vooraf opgemaakt etiket. Zijn œuvre laat zich niet netjes inkapselen in een of andere stijlrubriek. Zoals sommige van zijn generatiegenoten beschouwt hij zichzelf als de laatste romanticus. En daarmee bedoelt hij dat hij zich verwijderd houdt van - laat ons het zo noemen – de aktuele avant-gardetechnieken en dat hij zich stilistisch nauw verwant voelt met wat voorafging. “Het ergste is dat ik de muziek niet bemin, maar dat zij mij bemint. En zo ben lk een slachtoffer van de liefde. Daarom noem ik mij de laatste romanticus! Tant pis, voor wie het niet begrijpen …”

David van de Woestijne giet zijn komposities steeds in een klare architektonische vorm. Het hoeft daarom niet altijd een of andere klassieke struktuur te zijn, al duiken die herhaaldelijk op. Zijn voorkeur gaat uit naar een originele en stevige onderbouw, die streng maar doorzichtig en geleed is. Tematische gebondenheid en motivische arbeid vormen de hoofdbestanddelen van die konstruktie. Ook zijn uitgesproken voorkeur voor de variatiestruktuur is een direkt gevolg van die bekommernis. Een opvallend kenmerk is verder dat vele van zijn komposities zijn uitgebouwd in een eendelige of doorgekomponeerde struktuur : zo o.a. de tweede symfonie, het “Concertino da camera” de “Sonate voor viool en klavier”, en in zekere zin ook het “Concerto voor orkest.”

David van de Woestijne voelt zich niet aangetrokken tot de programmamuziek. Buiten zijn film- en toneelmuziek, die uiteraard een illustratief karakter draagt, komponeerde hij zo goed als geen beschrijvende muziek. De echte muziek heeft volgens hem niet de minste behoefte aan een literaire inhoud. Zij dient als een louter of zuiver klankverschijnsel te worden aangezien en behandeld. Zelfs een zgn. objektief (neo-klassicistisch) verstrooiingskarakter moet men er niet a priori achter zoeken. De muziek zelf moet alles doen. Ja, wat is muziek? Ik weet niet, of liever, het is voor mij de abstraktie van de abstraktie.”

Dat streven naar een “zuivere” muziek houdt geenszins in dat de komposities van David van de Woestijne dor of cerebraal zouden klinken. Integendeel ; zijn werken bezitten een eigen plastisch karakter. Geen impressionistisch koloriet! David van de Woestijne speelt niet met irrizerende tinten ; hij mengt geen kleuren ter wille van een poëtische sfeer of een suggestieve schildering. Naast de melodie, het ritme en het contrapunt is ook de kleur of het klankverschijnsel bij hem een zuiver bouwelement. De kontrastwerking en superpositie van instrumenten en orkestrale groepen houden in niet geringe mate het strukturele verloop van zijn komposities diafaan en overzichtelijk.

Bij het beluisteren van sommige van zijn orkestbladzijden hebben wij herhaaldelijk gedacht aan de geobjektiveerde klankbehandeling van een Paul Hindemith. Eerlijkheidshalve moeten we hieraan toevoegen dat David van de Woestijne zich, zoals gezegd, sterker door B. Bartok en I. Stravinski aangetrokken voelt dan door P. Hindemith, voor wiens soliede vakmanschap hij nochtans een hoge bewondering koestert.

Buiten die soliede struktuur en de zuiver muzikale behandeling wordt zijn idioom nog gekenmerkt door een uitgesproken voorkeur voor gebalde tema’s en motieven, en voor een motorisch gestuwd ritme. Zijn toonspraak beweegt zich binnen het tonale domein, maar dan uiterst vrij en gedurfd. Het feit dat hij enkele werken in dodecafonische stijl heeft getoonzet, doet in het geheel geen afbreuk aan die karaktertrek van zijn muziek. In de grond wilde hij er alleen mee aantonen dat hij ook die techniek, indien nodig, volkomen kon beheersen. Een soortgelijk “slippertje” maakte hij in de kantate “De astronauten”. Daarmee bewees hij dan weer dat zelfs de aleatoriek voor hem geen geheimen inhield. Naar zijn eigen getuigenis stroken die schrijfwijzen niet met zijn konceptie en geaardheid. Wat men vroeger ook over hem heeft geschreven, met Schoenberg, Berg of Webern voelt hij geen binding. Liet hij zich aanvankelijk inspireren door de expressionistische werken van Stravinski, met de tijd versoberde zijn taal en kregen de persoonlijke ingrediënten de bovenhand. De inhoud blijft veelal expressionistisch geladen, de middelen worden weliswaar spaarzamer aangewend. De jongste tijd neigt hij zelfs naar een zekere gereserveerdheid in de uitdrukking.

Over zijn eigen werken en stijl spreekt David van de Woestijne niet graag. “Dat vader een schilder was, akkoord. Dat mijn oom Karel een dichter was, akkoord. Maar het is nog te vroeg om over mij iets te zeggen. Ik heb zeer veel geschreven. Ik zelf bezit geen ruimte genoeg om al die noten te bergen. De radio of Sabam of andere instellingen, of de vuilnisbakken van Ukkel kunnen wellicht helpen. Ik ben nog maar zevenenvijftig jaar, en ik heb nog veel te doen... Tijl Uilenspiegel is mijn god, en ik ben niet rijp om lid te worden van de Koninklijke Akademie. Eerst moet ik een lange baard hebben. Zoals Erik Satie zeg ik : “je suis venu au monde très jeune, dans un temps très vieux.”

Van een speels neo-klassicisme naar een pregnante gebaldheid

Ondanks alle voornoemde konstanten vertoont het ceuvre van David van de Woestijne wel een evolutielijn. Het “Divertimento”, in 1941 gekomponeerd voor hobo, klarinet en fagot, is een boeiende en overwegend speelse kompositie zonder strikt persoonlijke vondsten. Het bestaat uit vier afzonderlijke delen met elk een eigen inhoud. In het fugato van het eerste deel en nog meer in het expressieve “molto lento” zingt de komponist zich uit in lange en klaargetekende frazen. De instrumenten verhouden zich vaak als melodievoerende tegenover begeleidende partijen. Het laatste deel staat in een mooi gelede aba-struktuur, waarvan het b-gedeelte op twee zangerige hoofdgedachten werd gebouwd. Al bij al is deze partituur én ter wille van het luchtig-verstrooiende karakter van sommige delen, én naar struktuur en konceptie een neo-klassicistische bladzijde, maar dan in de ruimste betekenis van dat begrip.

Langere zinnen en een evenwichtig gelede bouw treffen we nog sporadisch aan in het “Concerto voor viool en twaalf instrumenten” uit 1945 en in het “Concerto voor orkest” uit 1946, twee werken waarin de toondichter de variatievorm verwerkt. Doch zijn taal is krachtiger en persoonlijker geworden ; de motieven klinken kernachtiger en de orkestrale behandeling schittert door dialogerende kontrastwerking.

Ook in zijn kamermuziekwerken maakt David van de Woestijne veelvuldig gebruik van een soortgelijke schrijfwijze. “Serenades”, in 1946 gekomponeerd voor kamerorkest, bevat eigenlijk geen enkele “echte” of zuivere melodische lijn in klassicistische of romantische zin. Bij een eerste kennismaking lijkt het een willekeurig en balsturig dooreenwriemelen van de partijen. Bij nader toezien ontdekt men vrij vlug dat de inhoud van het eerste deel duidelijk berust op een hoofdmotief, dat de twee hoorns bij de inzet voorstellen. Zelfs het lento, waar de piano in het begin af en toe de improvizatorische grilligheid en de ijle sfeer van het impressionisme benadert, is uitgewerkt in een “loutere” musiceertrant, wel met ietwat langere frazen en met meer contrapuntische vormgeving.

De driedelige eerste symfonie, gekomponeerd in 1958, is een schoolvoorbeeld voor het eigen idioom van David van de Woestijne. De snelle hoekdelen illustreren zijn orkestratiekunst, zijn kernachtige motivische en stuwende ritmische behandeling. Korte en gebalde motieven, soms niet meer dan een pregnante cel, wisselen elkaar bestendig af. Zij worden verdeeld over verschillende instrumenten of instrumentengroepen, die elkaar a.h.w. oversnijden. Zo ontstaat een levendige dialoog, die rijk is aan plastische tegenstellingen. De motivische stuwing geeft bovendien aan het geheel een indringende, dynamische en vaak zenuwachtige zeggingskracht. Het andante begint en eindigt wel in een min of meer lyrische sfeer, doch ook daar - en beslist in de dramatisch gekleurde middenpassage - worden gelijksoortige procédés toegepast. Eerder zelden komt het tot een overweldigende tutti-ontleding. David van de Woestijne heeft zijn eigen stijl en uitdrukking gevonden. Zeven jaar later, in 1965, komponeert hij zijn tweede symfonie in één beweging : een volrijpe partituur, waarin de hierboven beschreven eigenschappen van zijn toonspraak eveneens op overtuigende wijze tot uiting komen.

Overzicht van het oeuvre van David van de Woestijne

Orkestwerken

Concerto voor klavier en cello (1935)
Concerto voor klavier (1938)
Fantasia appasionata, voor Engelse hoorn en orkest (1939)
Koncerterende rapsodie, voor klavier, cello en orkest (1939)
Symfonische bewegingen (1939)
Ballade voor klavier en orkest (1940 - CeBeDeM)
Concerto voor orkest (1946 - CeBeDeM)
Tongatabou ( 1956)
Symfonie (1958)
Symfonie in één beweging (1965)
Concerto voor twee klavieren en orkest (1972)
Concerto voor viool (z.j.)
Vokale muziek (buiten de liederen)
Pasen, voor vrouwenspreekkoor en klavier (1939)
Choral pour Aulne, voor recitant en vierstemmig koor (1952)
Sonetten voor Louise Labé, voor sopraan en orkest (1954 - CeBeDeM)
De astronauten, voor solostemmen, koor, spreekkoor en orkest ( 1963)
Aswoensdag, voor solostemmen, recitant, koor en orkest (1971)

Kamermuziek

Fantasia, voor hobo (1936)
Divertimento, voor hobo, klarinet en fagot (1941 - CeBeDeM)
Engelentrio, voor hobo, klarinet en fagot (1942 - CeBeDeM)
Kerstpastorale, voor hobo en klavier (1943)
Pastorale, voor hobo en klavier (1943)
Concerto voor viool en twaalf instrumenten (1945 - CeBeDeM)
Serenades, voor klavier, blaasinstrumenten, contrabas en slagwerk (1946 - CeBeDeM)
Muziek voor vijf instrumenten (1953)
Kwintet, voor fluit, hobo, viool, altviool en cello (1953 - CeBeDeM)
Sonate voor viool en klavier (1956 -CeBeDeM)
Sarabande, voor twee gitaren (1965)
Variaties, voor fluit, hobo, klarinet, fagot, hoorn en twee gitaren (1965)
Concertino de camera, voor fluit, hobo en strijkers (1967)
Strijkkwartet ( 1970)
Blaadje Zurkel, voor altstem en pianokwartet (1971 )
Genealogie, voor altstem en pianokwartet (1971)

Klavierwerken

Tocata (1935 - Vriamont, Brussel)
Barcarolle (1939)
Intermezzo (1939)
Wals (1939)
Sonatine ( 1945 - Metropolis, Antwerpen)
Sonate voor twee klavieren (1955 - CeBeDeM)
Variaties op een tema van L.B. Lataste, voor klavecimbel (1955 - CeBeDeM)
Minnelied (1958)
Suite in drie delen op een zelfde tema (z.j.)
Sonate (z.j.)
Etude (z.j.)

Toneel- en filmmuziek

De toekomst kwam uit de lucht, filmmuziek (1955)
Le débat de Ia folde et de l'amour, kameropera ( 1959)
Graal 68, toneelmuziek (1968)
De passie van ons Heer, toneelmuziek (1969)
De zoemende muzikant, T.V.-opera (1969)
Reinaart de vos, filmmuziek (1972)
In samenwerking met Louis De Meester
Bagatellen (1958)
Ballade, konkrete muziek ( 1958)
Inventionen, montage (1958)
Suite, montage (1958)
Kabouters in de vleugel, konkrete montage met klavierklanken (1961)
Trilogie, konkrete montage (1962)

Verder klavierliederen, bewerkingen, fanfarepartituren, orgelbladzijden

Vlaams Muziektijdschrift, jrg. 24, nr. 8, oktober 1972, p. 225-232.

Muziek in België (CeBeDeM), 1967, p. 81a.

Audio en video

Symfonie nr. 1 (1958)

Les céphalopodes (1964)

Sonatine

Artikels

Meer info bij MATRIX

Jelle Zeedijk

Historische teksten

CeBeDeM over Van de Woestijne

CeBeDeM

Geboren in Llanidloes (Engeland), 1915. Studies bij Désiré Defauw, Paul Gilson en Oscar Espla. Musicus-modulator bij de Belgische Radio en Televisie (Vlaamse omroep).

Heb je een vraag of heb je een foutje opgemerkt? Zoek je een partituur?

Of heb je zelf nog meer informatie over deze persoon, contacteer ons dan.