Ga verder naar de inhoud

Op dit moment loopt in het Oostenrijkse Bad Ischl het Leschetizky World Congress, met als artistiek directeur de pianist en dirigent Peter Ritzen (1956). Hoe wordt een in Gent geboren en sinds jaren in China residerende Vlaamse pianist en dirigent artistiek directeur van een congres dat in Oostenrijk georganiseerd wordt rond een in Łańcut (nu Polen) geboren pianist, componist en pedagoog? Gastauteur Hugo Sledsens zocht het uit in volgend interview:

Alle vergelijkingen lopen mank, we weten het. Toch zijn we zo overmoedig om de levensweg van Peter Ritzen even naast die van Daniël Barenboim te leggen.
In 2002 werd over deze wereldberoemde pianist een documentaire gedraaid. Die de zeer toepasselijke titel Multiple identities kreeg. Daarmee kom je meer dan in de buurt om ook Peter Ritzen te omschrijven.

Op het eerste gezicht blijft de vergelijking eenvoudig. Evenals Barenboim speelt Peter Ritzen ‘behoorlijk’ piano. Om een understatement te gebruiken. Al oogt het repertoire van Barenboim ongetwijfeld nog wel wat indrukwekkender. Evenals Barenboim staat Ritzen regelmatig voor het orkest. Hij is daarenboven een opmerkelijk improvisator. Hier steekt hij Barenboim ongetwijfeld naar de kroon. En wat deze nalaat: Peter Ritzen componeert ook.

Gaan we verder, wordt de vergelijking nog wat prikkelender. Barenboim is geboren in Argentinië. Met de ritmen en klanken van de tango in zijn oren. Was ook Jood en werd effectief Israëlisch staatsburger. Een ‘vaderland’ waarmee hij een gecompliceerde verhouding heeft. Maar de kern van zijn bedrijvigheid speelde zich af, ver weg van dat ‘vaderland’: in de Verenigde Staten, in de drie Europese wereldsteden: beurtelings Londen, Parijs en Berlijn.

Niet mis. Toch blijft zijn kilometerteller al bij al bescheiden, vergeleken met die van Peter Ritzen.

Geboren en getogen Gentenaar. Komend uit een Vlaams-nationaal nest. Langs vaderskant met Joodse roots. Brengt het tot assistent van Louis Pas aan het Conservatorium van zijn geboortestad.

Studeert verder aan het Mozarteum in Salzburg, bij de Russische pianiste Tatiana Nikolayeva. Waar hij Oostenrijker wordt onder de Oostenrijkers. Spreekt Duits met Oostenrijks accent. Draagt de plaatselijke klederdracht. Formeel afstuderen doet hij aan de École Normale de Musique de Paris ‘Alfred Cortot’, bij Marian Ribicky. Waar hij Parijzenaar en Fransman wordt tussen de Parijzenaren. Beroemdheden ontmoet. Sommigen, zoals Olivier Messiaen, van een andere kant leert kennen dan we gewend zijn.

Begint dan menige plas over te steken. Zet voet aan wal in Taipei, de hoofdstad van Taiwan, waar hij zowaar een plaatselijk icoon wordt. Springplank om van daaruit een plaats te veroveren aan een andere kant van de wereld. In New York brengt hij het tot Steinway-Artist. Legt contacten met Klaus Heymann, de grote man achter Naxos. Wordt een artiest op dat label.

En met Heymann ziet hij de kans nog dieper wortel te schieten in het verre Oosten. Vestigt zich zowaar op het Chinese vasteland. Nu woont hij in de hoofdstad Beijing met zoon Franz, en zijn echtgenote Stella Zhang, die ook zijn artistiek manager is.
Dat al deze ‘vaderlanden‘ met elkaar flinke meningsverschillen hebben, lijkt Peter niet te deren. Probleemloos steekt hij de grenzen over. Vlotjes vliegt hij over de aardbol heen en weer. Zijn ankerpunten zijn Beijing, Wenen en Brussel. Zijn voetafdruk is immens. Als hij je opbelt vanuit Gent, zie je de code van Oostenrijk verschijnen.

Nog opmerkelijk. Peter Ritzen is waarschijnlijk de enige Vlaamse pianist die uitsluitend leeft van zijn werk en van zijn optredens. Hij heeft nergens een vaste betrekking, geen hangmat in het onderwijs, geen sinecure op een of ander ministerie.

Al werd hij ondertussen officier in de Leopoldsorde, sant in eigen land is hij nog niet geworden. Zeker niet in het economisch welvarend, maar zeker muzikaal-cultureel onverschillige Vlaanderen. Voor onze politici stopt de belangstelling bij Rubens, Brueghel en Van Eyck. Omdat die toeristen trekken.

Maar zelf laat Peter Vlaanderen niet los. Toen Louis Pas enkele jaren geleden overleed, vroeg hij bij de VRT opnames van zijn vroegere leraar. Zette die op YouTube. Dankzij hem kan je nu wereldwijd luisteren naar enkele van de schitterende opnames die Louis Pas voor de omroep maakte. Zo het derde Pianoconcerto van Sergei Prokofiev, en de pianosonate van Peter Benoit.

In 2017 werd van Ritzen het symfonisch gedicht Die Wildrose gecreëerd in de Goldener Saal van de Musikverein in Wenen. Een compositie voor groot orkest, koren, orgel en solisten. Op vertaalde teksten van de Vlaamse priester-dichter Anton van Wilderode.
Geregeld strijkt hij neer in ons land om enkele familieleden te bezoeken. Zo zijn vader, vandaag een kranige grijsaard van 94 jaar oud.
We zijn ondertussen Gent, 10 juli 2019. Spreken af om 12u. in café ‘Den Turk‘, recht tegenover het Stadhuis. Aan elke hoek, aan elk gebouw, café en restaurant in Gent, heeft Peter wel een herinnering. Even later nuttigen we iets om de hoek. Wijst ‘onze Chinees’ de giechelende jonge Gentse dienster terecht omdat hij vindt dat mijn Gentse Waterzooi te veel soep en te weinig groenten bevat.
Je verwacht van een man die zo veel omzwervingen heeft gemaakt, langs zo geheel verschillende talen en culturen, een macaronitaaltje. Een potpourri van Gentse, Chinese, Oostenrijkse en Amerikaanse wendingen. Daar moet je van terugkomen. Voor een Chinees en zelfs voor een Vlaming spreekt Peter verdacht mooi Nederlands.

Hoeveel identiteitskaarten heb je nu precies? Wat is je huidige ‘nationaliteit’?
Mijn officiële identiteit is nog steeds ‘Belgian’... Heb een Belgische identiteitskaart, en reispas van de Belgische Ambassade in Beijing. Om eerlijk te zijn: ik ben daar gecatalogeerd als ‘Duitstalig’. Kwestie van, ja… mijn Wahl-Österreicher-schap.

Wat betekende Louis Pas voor jou? Is je latere aanhankelijkheid meer dan een vorm van piëteit?
Louis Pas (1932-2013) was een uitzonderlijke leraar. Ik was begonnen in de Muziekacademie van Ledeberg, waar de charismatische Omer van Puyvelde (1912-1980) directeur was. Hij transfereerde me uit de pianoklas van Juffrouw Inghels naar Louis Pas. Omdat hij een talent meende te ontwaren, en hij Louis Pas als de allerbeste pianist van heel België beschouwde.
Mijn jaren bij Louis waren zeer hard in het begin. Mijn pianotechniek was nog lamentabel. Ik kon alleen de virtuoos uithangen bij vrije improvisaties. Louis was een pianist met ‘Soviet’-allures. Ik moest wekelijks tweemaal langs komen. Tot groot ongenoegen van mijn ouders, die absoluut niet wilden dat hun zoon een professionele pianist werd.
Aanvankelijk waren de lessen van Louis Pas uitsluitend technisch. Hij was Cziffra-iaans bezeten door techniek. Hij zei in het begin dat mijn vingers ‘pap’ waren, en oreerde met een typische uitspraak over andere pianisten: ‘diejen heeft geen vingers!’
Later in het conservatorium moest hij op het rempedaal staan. Hij noemde mij de ‘lastigste’ leerling van zijn klas: ‘Ritzen is een jong wild veulen’. Iets wat Gabriel Verschraegen (1919-1981), de directeur van het conservatorium beaamde. Maar hij voegde eraan toe: ‘Ja, Ritzen is een jong paard. Maar dat is beter dan een ezel of steenezel!’

Terloops. Diezelfde Gabriël Verschraegen nam rond 1980 het initiatief om mij te koppelen aan Tine Ruysschaert. In de hoop dat er tussen ons iets origineels ging ontstaan, artistiek gesproken! Met haar nam ik een LP op: Sprookjes van Godfried Bomans. De mooie teksten werden aaneen geïmproviseerd met mijn pianospel.

In latere jaren werd Louis Pas veel minder streng. Eenmaal hij voelde dat zijn student ‘op de goeie weg’ was, liet hij alles bloeien en groeien. Moedigde mij aan om bij François Glorieux en anderen mijn licht op te steken. Weinig professoren hebben zo’n grootmoedige mentaliteit als Louis Pas bezat.
Door bepaalde collega’s op het Conservatorium werd hij zwaar verguisd. Een van hen was Claude Coppens. Een merkwaardige intellectueel, maar een man met overdreven narcistische neigingen. En met, naar mijn gevoel, verbazend artistieke tekortkomingen.*

Louis bleef mijn baken. Ook in de jaren negentig, toen mijn werkzaamheden zich buiten de Belgische rijksgrenzen verplaatst hadden, bleef ik denken aan zijn procedures. Om grondig een partituur te bestuderen. Om extreem langzaam met metronoom te werken. Om alles in staccato te spelen. En daarna opnieuw in legato, met fel opgetrokken vingers.
Als Louis letterlijk op zijn laatste benen liep, kort voor zijn dood in 2013, ben ik hem nog enkele keren gaan bezoeken in het rustoord Heuverveld in Waasmunster. Dan hebben we urenlang gepraat. Daar houd ik onvergetelijke herinneringen aan over.
Louis was een edel mens, en zonder twijfel een groot pianist. Zoals België er weinig gekend heeft. Dat zeg ik niet alleen omdat onze paden elkaar grondig gekruist hebben. Dat zeg ik in alle objectiviteit. Je zou van minder piëteitsvol worden.

Uiteindelijk ben je weggegaan in Gent. De sfeer in het conservatorium beviel je niet langer?
Ik ben nooit weggegaan. Ik werd aan de deur gezet. Letterlijk. Met Gabriel Verschraegen, de vorige directeur, had ik regelmatig een babbelke voor en in zijn ambtswoning. Een keer zei de Meester (Verschraegen was een Meester, zoals er nu geen meer zijn, sorry): ‘Kijk Ritzen, ziede diene barokist-in-spe daar met zijne verkreukelde mantel, die net passeerde? Hoed u voor zulk heerschap. Zorg da ge hier weg zijt, als zij, via de politiek de macht krijgen die hun niet waardig is. Geen beeld zal blijven hier in de gang’. Ik keek rond. Zag al die voormalige directeurs toekijken: Leon Torck, Toussaint De Sutter, Prosper van Eechhaute. Maar ook Beethoven stond daar. En er hing een gedenkplaat van de pianist Marcel Gazelle, ooit begeleider van Yehudi Menuhin.
Alles wat Verschraegen voorspelde, werd snel bewaarheid. Tragisch. Die nieuwe directeur was Johann Huys. Mogelijk een bruikbaar klavecinistje. Maar organist van het zevende, en pianist van het 380ste knoopsgat.*

Binnen de kortste keren had ik conflicten. Hij haalde alle beelden weg. Enkele werden gered door Roos Van Driessche, bibliothecaris in navolging van Kamiel Cooremans (1931), die ik ook goed leerde kennen en waarderen. Ik was een scherpe Sovjet-dissident. Pakte Huys verbaal stevig aan. Openlijk.
Na een kleine concertreis in Zuid-Afrika, werd ik aan de deur gezet, wegens onwettige afwezigheid. Huys dreigde vervolgens een herexamen praktische harmonie ‘onmogelijk moeilijk’ te maken. Maar op de dag van die proef had ik reeds succesvol mijn ingangsexamen achter de rug in Parijs. We schrijven oktober 1983.

Tussendoor had je nog enkele opwindende ervaringen met Nikolayeva in Salzburg?
Ik ben inderdaad twee zomers, in 1981 en 1983, gaan studeren bij Tatjana Petrovna Nikolayeva (1924-1993). Aan de Internationale Sommerakademie Mozarteum Universität für Musik und Darstellende Kunst. Zo heette dat mooi in Salzburg.
Ik hoorde voor het eerst spreken over Nikolayeva tijdens een internationale zomercursus die François Glorieux in Antwerpen had gegeven in 1979. Gabriel Verschraegen had mij op het hart gedrukt die te volgen. Geen probleem, vermits ik bij Glorieux (1931), een charismatische professor, in Gent kersvers een Eerste prijs kamermuziek had behaald - met grootste onderscheiding.

In 1981 waagde ik mijn kans. Want in die tijd moest je eerst ingangsexamen doen en werd je uitgekozen door een professor. Er stonden letterlijk honderden aspirant-pianisten te wachten voor de ingangsproef. Na de derde dag was het aan mij. Ik speelde Bachs Chromatische fantasie en fuga. Skrjabins Sonate nr. 5, op. 53. En de Sonate van Glorieux. Na zenuwachtig wachten zag ik mijn naam handgeschreven hangen op een bordje. Twaalf studenten werden geaccepteerd. De anderen werden luisteraars en mochten de cursus bijwonen. Onnodig te zeggen dat bij iedere les de klas bomvol zat. En er met doodse stilte geluisterd werd naar iedere student, naar iedere opmerking of zucht van Nikolayeva. De zomercursus duurde acht weken. Elke dag, zonder fout, soms ook op zondag.

De eerste dag zal ik nooit vergeten. Mijn les was gepland voor de namiddag. ’s Ochtends zat ik ontspannen mee te luisteren. Rond het middaguur zei Nikolayeva plots: ‘und jetzt, bevor wir mittagessen, möchte ich gerne als Musikalisches Dessert, unseren Belgischen Pianist beten um die Klaviersonate von François ‘Glorioso‘ zu spielen(!)‘. Deze middag-ceremonie herhaalde zich vaak. Op een volgende les kondigde zij aan dat ‘iemand’ de 5de sonate van Skrjabin ging vertolken. ‘Bitte alle kommen, da ein Feuermann am Klavier spielen wird‘ Vanaf die dag noemde Nikolayeva mij steeds als ´Dieser Feuermann’.
Zij kon bikkelhard zijn. Zo vroeg ze mij bijna iedere dag in haar klaslokaal te komen om 7 u ’s ochtends. Dan was er meestal niemand en liet zij mij duizend keer de laatste tien bladzijden spelen uit Prokofiev’s Derde pianoconcerto, het openingsdeel. Aanvankelijk extreem traag en daarna stap voor stap op tempo. Zijzelf speelde de orkestreductie aan de tweede piano. Uit het hoofd en als een echt orkest. Met alles erop en eraan!
Dat kwam goed van pas. Want in December 1981 speelde ik voor het eerst in mijn leven met een echt symfonisch orkest. En wel uitgerekend dat Derde pianoconcerto van Prokofiev. Het orkest was de toenmalige Filharmonie van Antwerpen. André Vandernoot dirigeerde. By the way: de allerbeste dirigent in mijn leven met wie ik op het podium heb geconcerteerd. De Elisabethzaal zat bomvol. Ik zal het nooit vergeten. Te meer omdat Gabriel Verschraegen aan de grondslag lag van dit optreden, en hij reeds was overleden, toen het plaatsvond. Jammer.

Je hebt bij haar nog een tweede zomercursus gevolgd. Ging dat meer ontspannen?
De tweede zomercursus was in 1983. Nikolayeva kwam niet ieder jaar naar Salzburg. Normaal moet je als ‘Absolvent’ geen ingangsproef meer doen. Niettemin wilde ze mij toch de Ballades, op. 10 van Brahms horen spelen.
Een voor mij vleiende anekdote: dat jaar was er een soort encounter met Elisabeth Schwarzkopf (1915-2006). Schwarzkopf vroeg ‘Ob es da ein Pianist gibt der schön singt und nicht nur ‘Noten‘ kracht‘. Nikolayeva wees onverwijld in mijn richting, en ik mocht het meteen komen bewijzen met de twee Poèmes, op. 32 van Alexander Skrjabin.
Toen ik echter in de klas de Totentanz van Liszt had voorgespeel, zei Nikolayeva met gefronste wenkbrauwen: ‘Viele Probleme’. Ik verliet totaal ontmoedigd de klas. Nadien vernam ik van de medestudenten dat zij achter mijn rug heel anders sprak over mijn spel: ‘So gibt es heute kaum noch Pianisten. Er ist mehr Komponist und wahrscheinlich Dirigent, mehr als Pianist.‘
Later bij het Absolventen-Konzert vroeg ik aan de toenmalige Mozarteum-directeur Rolf Liebermann (1910-1999) om na mijn uitvoering van de Poèmes en de Preludes van Skrjabin, een toegift te mogen spelen. Het concert was in de Grosse Studio van het Mozarteum. Ik was, zoals in 1981, de allerlaatste ‘Absolvent’. Doordat er veel Japanse cursisten waren, besloot ik een ‘Japanse’ improvisatie weg te geven. Japanse muziek was mij vrijwel onbekend. Maar ik liet mij inspireren door de televisieserie Shogun. De reactie van het publiek was onstuimig. Nikolayeva, zei na afloop, in haar typische Russisch-Duitse spreekstijl: ‘Pejte, Pejte, Pejte! Das war typisch Petter Ritzen. Ja wohl met dubbele t‘.
Laat ik er nog aan toevoegen dat ik van haar een grote liefde voor Bach heb overgehouden. Ook voor haar polyfone visie, haar pedaalgebruik. En een bewondering voor haar gave om gelijk welk werk in ‘tweede pianoversie’ mee te spelen. Ook als ze het nog nooit gehoord had. Zij was een ongelofelijke improvisator en kon van een banaal thema of melodie terstond een fuga uit haar mouw schudden. Tijdens haar lessen liep ze steeds rond in de klas, en zag ze eruit als een poetsvrouw.
Toen ik haar in 1993 voor het laatst zag, enkele maanden voor haar dood, en haar de kersverse Naxos CD met werken van Leschetizky (1830-1915) presenteerde, zei ze de omstaanders: ‘und das ist mein Student, und er ist eigentlich Komponist!’

Afstuderen deed je in Parijs. In de École Normale de Musique de Paris ‘Alfred Cortot’. Wat had deze instelling voor op het Conservatoire National supérieur de Musique et de danse de Paris? Waarom studeren bij Marian Ribicky, en bijvoorbeeld niet bij Pierre Sancan?
De reden dat mijn weg niet ging langs het Conservatoire Supérieure in Parijs: in die tijd mocht je niet ouder zijn als 18 jaar om daar de studies aan te vangen. Een knappe secretaresse in de Rue de Madrid (Secretariat du Conservatoire), zag mijn pijnlijke ontgoocheling, knipoogde verleidelijk en zei: mais il-y-a quand-même des autres possibilités brillantes pour faire tes études á Paris... Later kwam zij zelfs naar de Salle Cortot, toen ik op een Concert de Matinée etudes van Skrjabin speelde. Das war Pariser Art.

In juni 1984 gradueerde ik dan aan de École Normale de Musique met het Diplôme Supérieur d´Exécution de Piano. Allemaal een gevolg dus van mijn strubbelingen in het Gentse conservatorium. En dat was goed, ondanks mijn vele, goede herinneringen aan Gent. Het was mijn bestemming om weg te groeien uit mijn bakermat. Een soort van navelstreng moest worden doorgesneden.

In Parijs was je leraar Marian Rybicki ? Hoe verliepen die lessen?
Die waren vrij intens, en hij ging tamelijk te keer tegen mijn ‘trop de tempérament’. Deze Marian Rybicky was afkomstig uit Polen. Ooit leerling en heel kort assistent bij een van Leschetizky’s favoriete leerlingen: Ignaz Friedman (1882-1948). Of hoe een dubbeltje rollen kan.
Op het examen in 1984 moest je een flinke lijst met werken voorleggen. Atonale composities waren in de École streng verboden. Daar treurde ik niet om. Voorts twee concerto’s. En er was ook een ‘oeuvre obligée’, dat de kandidaten slechts drie weken voor de wedstrijd te zien kregen.
Ja, afstuderen aan de École Normale, was zoals een internationale wedstrijd. Je moest eerst de Èpreuves éleminatoires, passeren. Voor die halve finale had ik als concerto Prokofiev , en Gershwin voorgesteld. Totentanz van Liszt vonden ze toen nog geen concerto. En natuurlijk moest er een Frans werk bij. Ik speelde de Prelude en fuga van Albert Roussel. Tussen haakjes: een prachtig werk!
Het ‘oeuvre obligé’ voor de finale-ronde was de Toccata van Jacques Castérède (1944-2014). En natuurlijk moest er nog een Frans werk bovenop. Ik koos Debussy: Ce qu’a vu le vent d’ouest en Les sons et les parfums tournent dans l’air du soir. Naast een Beethoven-sonate trakteerde ik de jury en het publiek dan op een van lijfstukken: Funérailles van Franz Liszt. Had ik al ingestudeerd in de jaren ’70 toen Gabriel Verschraegen mij had voorgesteld voor een programma op France Musique ‘des jeunes musiciens Belges’.
In de jury van de wedstrijd zaten o.a. Brigitte Engerer (1952), France Clidat (1932-2012) maar ook Georges Cziffra (1921-1994). Er waren meer dan 130 kandidaten bij de aanvang. In de finale schoten er nog 12 over.
Ik vernam tijdens de deliberatie, die ook weer eindeloos duurde, dat ik een van de favoriete kandidaten was van Georges Cziffra. Door manoeuvres waarvan wel nooit de ware toedracht bekend geraakt is, kwam de toenmalige directeur van de École Normale, Dhr. Pierre Petit, achteraan in de zaal, de resultaten aflezen. Ik was ‘slechts’ negende laureaat en Cziffra was met de noorderzon verdwenen. Brigitte Engerer vertelde mij nadien dat er zware discussies waren geweest. Als troostprijs mocht ik vernemen: ‘Cziffra a tellement aimé votre oeuvre de Liszt’. Cziffra woonde in het kleine Senlis (l’Oise Hauts de France). Jammer genoeg ben ik nooit bij hem geraakt. Want ik bewonderde hem zeer.
In het kader van de École Normale waren er soms concerten in de Salle Cortot, maar ook daarbuiten. Daardoor kreeg ik de kans om in Poitiers te spelen. In een onvoorstelbaar mooie, gigantische villa van een rijke Poolse familie. Met zeven dochters, allen ‘knock outs’ qua schoonheid, intellect en indringende blikken. Na het concert, met meer dan 200 bezoekers, werd ik aan alle gasten voorgesteld. Ribicky fluisterde in mijn oor: ‘Tout le monde est amoureux de toi.’ Ik herinner mij dat ik werd uitgenodigd om te blijven overnachten. De tuin stond vol met ouderwetse rododendrons, chrysanten, en prachtig geurende dennen en vlierbomen. De rest vertel ik je niet. Ik was reeds gehuwd met mijn Belgische echtgenote, en mijn lief dochterke Hadewych was reeds geboren.

Hoe word je Steinways-Artist? Wat hield dat eigenlijk in?
Dit is een lang verhaal, met vele, boeiende tussenpersonen. Dankzij wie je begint deel uit te maken van een groot netwerk. Ik zal proberen te reconstrueren hoe dit bij mij in zijn werk is gegaan.

Mijn eerste bezoek aan New York vond plaats in 1990. Daar ontmoette ik een componist die in de Juillard School les gaf: Daniel Brewbaker (1951-2017). Had ik leren kennen via een dirigent uit Chicago, Robert Hanson. Met wie ik in 1987 in Elgin het Tweede pianoconcerto van Rachmaninov had gespeeld, mijn Amerikaans debuut. Brewbaker was in die tijd, zoals velen een vurig atonaal componist. Maar hij kon ook buiten zijn eigen schaduw treden, en iemand als mij, met improvisatorische capaciteiten, waarderen.
Brewbaker bracht mij in contact met de juiste kringen in New York. Ook Vladimir Tsypin, a first desk violinist of the New York Philharmonic, en vriend nog uit Taiwan, introduceerde me in de vele Joodse muziek-circles die NY rijk was. Niet niks, voor een groentje als ik.
Henriette Roos dan weer, was de echtgenote van de Weens-Joodse componist Franz Weisz. Die stierf in een Duits concentratiekamp. Henriette wist te ontsnappen aan dat lot. Ze heeft mij vele handgeschreven pianomuziek van Weisz toevertrouwd. Ongetwijfeld in de hoop zijn muziek verder te verspreiden. Wat niet is, kan nog altijd komen!
Via Henriette leerde ik de mensen kennen van The Leschetizky Association in New York, en vooral, Shura Cherkaski. Een pianist van wereldformaat met wie Henriette intiem bevriend was. Henriette sprak prachtig Hollands, zorgde in die beginjaren in New York als een moeder voor mij.
Ik leerde voorts Genia Robinor (1901-1996) kennen, president van de Leschetizky Association. Zij kwam uit Odessa, eveneens een pianiste van stevig formaat. Ik heb menige uren gesleten op haar appartement, in die typische New York stijl, jaren 20. En haar plezier gedaan met heelder stukken uit mijn repertoire voor te spelen.
Shura Cherkaski (1909-1995), hoorde me dus voor het eerst bij Henriette Roos. Ik speelde hem toen mijn eerste Chinese rhapsody voor. Hij was daar weg van. Eerder dan van mijn ‘Liszt-aspiraties’ en nodigde mij uit in November 1991 om naar zijn verjaardagsfeest te komen bij Steinways. Toen had ik net mijn NY-debuut gemaakt in de Alice Tully Hall in het Lincoln Center. En er gingen poorten open, waarvan ik in mijn Gentse conservatoriumtijd onder iconoclast Johnny Huys alleen maar kon dromen.
Terloops. Op dat verjaardagsfeest waren naast tal van Leschetizky Association members ook mensen zoals de echtgenote van Vladimir Horowitz: Wanda Toscanini. Ik had een uitermate lang gesprek met haar. Tot mijn verbazing zei ze: ‘I heard (met een zwaar Italiaans accent) things about you.’ Op mijn vraag van wie, zei ze prompt; from Henriette and Genia (Robinor).
Dus op dat feest werd ik door Shura voorgesteld aan Columbia Artist Management. Zijn naam ontschiet mij nu (hij was nochtans alom bekend in New York en daarbuiten), en het is deze man die mij met Peter Gelb in contact bracht. Met wie ik kortstondig concerten deed in New York en daarbuiten, maar uitsluitend in de US.
Peter Groove, van Steinways was daar ook. Alsook de laatste echte Steinway-telg; Henry Z. Steinway (1915-2008). Peter Groove was in de jaren ‘90 verantwoordelijk voor Steinway Artists. Via hem dus ben ik een tweetal jaren ‘Steinway-Artist’ geworden. Dat hield in dat wanneer ik bijvoorbeeld een concert gaf in een galerij in Tapanga Rocks in California, of in San Diego, ik onverwijld over een volledige concertvleugel Steinway D kon beschikken. Wanneer ik later in Carnegie Hall speelde mocht ik mijn eigen vleugel kiezen in de kelderverdieping van Steinway Hall. Daar stonden tientallen exemplaren, en ik mocht daar ook dagelijks op oefenen. Op afspraak natuurlijk. Groot voordeel, alles gratis.

Hoeveel zalen telt Carnegie Hall eigenlijk, en met hoeveel plaatsen?
In Carnegie waren er in mijn tijd maar twee. De grote zaal, en de Weill Hall. In 1993 (zou moeten zoeken, hier is nog een programma dat ergens in mijn ouderlijk huis bewaard wordt), speelde ik in de serie ‘Young Pianists of Today’. Of zoiets, de eigenlijke titel ben ik vergeten.
Gilda Weissberger was de booking manager. Het concert werd gemanaged door Columbia. Ik werd ook tamelijk goed betaald voor mijn prestatie en het concert stond aangekondigd in de New York Times. De zaal zat stampvol. In Weill Hall kunnen een 700 toeschouwers. Ik speelde veel Leschetizky (de Naxos CD was net uitgekomen), en er waren veel leden van de New York Philharmonic komen opdagen. Op de dag van mijn optreden had het orkest toevallig verlof.
Een tweede maal speelde ik in de grote zaal. Ik herinner mij dat het een ‘joined’ concert was, met andere pianisten, en waarschijnlijk ook mensen van de New York Philharmonic. Ik speelde toen Après une Lecture de Dante. Ook herinner ik mij dat Gilda Weissberger mij aanmaande om het publiek niet toe te spreken. Wat ik in Weill Hall wel gedaan had.

Wie de weg vindt in New York ontmoet ongetwijfeld ook andere beroemdheden?
Uit die periode dateert inderdaad mijn kennismaking met Jörg Demus. We schrijven 30 oktober 1991, de dag voor mijn Alice Tully concert in New York. Hoewel ik nog geen Steinway-Artist was, mocht ik af en toe oefenen bij Steinways, in de Rachmaninov Room, op de eerste verdieping op 57th Street on Broadway. De dag voor mijn concert was er in de omgeving een enorme drukte. Daar was in de buurt namelijk het in New York uiterst populaire Rock Café. Toen ik mij met mijn pianoboeken door de massa wrong, stond plots een tamelijk klein maar ‘strikingly charming’ jongedame voor mij. Zij keek me recht in de ogen, en zei: ‘What are you doing here’. Na enig gehakketak - er was luid geschreeuw en hysterisch geroep rond haar - begreep de dame dat ik op weg was naar Steinways. Met een onvoorstelbaar gebiedende stem baande ze voor mij een weg doorheen het tumult. Later hoorde ik dat zij Madonna was: Echt-en-techtig!
Maar dan volgende een tweede verassing. Ik arriveer in de Rachmaninov room. Weliswaar tien minuten te laat. Zit daar een oudere heer aan het klavier. Ben even van mijn melk. Na enkele ogenblikken laat ik opmerken dat ik gereserveerd had voor vandaag. De dag erna was mijn concert at Tully’s. Hij antwoorde in het Engels met een zwaar Duits accent. Zoals je dat alleen in jaren ‘50 films over de tweede wereldoorlog hoorde: ‘I also have a concert tomorrow. at Carnegie Hall’.
Plots kwam hij mij bekend voor. ‘Ja wohl’, zei hij overschakelend naar onwrikbaar Duits: ‘Ich bin Jörg Demus’ (1928-2019). Ik sloeg met verstomming en vroeg of hij iets kon laten horen. Dat bracht de perfecte ijsbreuk. Hij speelde voor mij een hele Schubert sonate! Dan verzocht hij mij om mijn programma voor te spelen. Daar was veel Liszt bij, en Rachmaninov. Twee componisten waar hij niet erg mee opliep. Maar dat liet hij bij onze eerste ontmoeting niet merken.
Demus hield me bij het spelen nauwlettend in het oog. Na afloop zei hij: ‘Du bist gut vorbereitet auf dein Konzert, es wird erfolgreich sein‘. We gingen nog een pizza eten in 57th.
Een belangrijk ‘fait divers’ volgde de dag nadien. Ergens tussen zeven en halfacht, sta ik in de coulissen te wachten om het podium te betreden. Plotseling komt de Stage manager mij zeggen dat er telefoon is. Onmogelijk, repliceer ik. Mijn moeder slaapt: 5 uren verschil met België. Ondenkbaar dat iemand anders mij nu zou bellen. Zij wijst me op een klein toestel aan de muur, vraagt me bij het eerste signaal op te nemen. Aan het apparaat: ‘Lieber Peter! Ich wünsche Dir viel Erfolg, toi-toi-toi, bei deinem großartigen Konzert! Und jetzt gehen wir gleichzeitig aufs Podium. Lass uns aneinander denken in musikalischer Verbundenheit!’ Dat was dus Jörg Demus, en zo typisch voor hem. Nadien heb ik nog tientallen andere ‘fratsen’ met Jörg beleefd, die altijd even origineel en sympathiek waren.
Sinds die dag (30-10-1991) zijn we opperbeste vrienden gebleven, bijna dertig jaar lang. Ik woonde bijna 15 volle zomers in Jörgs prachtige Wiener Wohnung,in de Döblinger Hauptstrasse (77A). Kon over alle historische instrumenten beschikken in zijn museum Am Gahberg. Maar ook in de Kastelen van Rochmeaux en Thouron, die letterlijk volgestouwd waren met prachtige, alle perfect bespeelbare, instrumenten.
Het was ‘Am Gahberg’ trouwens dat ik de opnames maakte voor Naxos. Demus zelf deed door mijn bemiddeling ook enkele Naxos-‘Einspielungen’. In de jaren 90 traden we verschillende keren samen op, met twee piano’s. We speelden dan Hongaarse dansen, en een Sonate voor twee klavieren van Brahms. Liszt daarentegen weigerde hij steevast aan te pakken.
In 2003 kwam hij nog speciaal vanuit Japan over naar Taipei, voor de geboorte van onze zoon Franz. Hij werd ‘Taufpate’ (doop-Peter), en hij behandelde mijn echtgenote Stella als zijn bloedeigen dochter. Dat bleef zo tot in 2018, toen we hem voor een laatste keer ontmoetten in Café Landtmann op de Opernring in Wien. En we lunchten, samen met Stella en zijn onafscheidelijke vriend en Sekretär Roland von Sölder. Over Jörg Demus kan ik een boek schrijven.

Je mag claimen aan de wieg te hebben staan van de Leschetizky-renaissance. Je speelde de wereldcreatie van zijn Pianoconcerto, op. 9. Hoe kwam je in contact met deze beroemde pianopedagoog, maar totaal vergeten componist?
In de herfst van 1989 werd ik uitgenodigd door Peter Brugger (lid van de Gemeenteraad in Bad Ischl en pianist), om een pianorecital te geven in de prachtige redoutezaal van het oude Kurhaus daar. Na het concert kwam een schitterend ogende bejaarde dame op mij af: ‘Ich bin die Enkelin von Theodor Leschetizky, Ilse Koller-Leschetizky (1910-1997)’. Toeval of niet, maar ik had net het boek gelezen: The Great Pianists van Harold Schonberg. In dat boek wordt de grootmeester uiteraard grondig uitgelicht. En zoals al eerder aangeroerd, was mijn Parijse leraar, Marian Rybicky, leerling geweest van Leschetizky’s discipel Ignaz Friedman. Hij ‘bekende’ me dat na afloop van een concert in de Salle Cortot, waar ik Liszt en Tsjaikovski had gespeeld.
Nu ontmoette ik dus een echte onvervalste nakomelinge van Leschetizky.
Ik werd meteen als een speciale gast uitgenodigd in de grandioze Leschetizky Villa op de Leschetizkygasse in Bad Ischl. Waar een prachtig Kapps Klavier stond: een Stützklavier, maar met een echte concertsonoriteit. Grote kasten gingen open, daar zaten pakken partituren in van de meester. Ik wist toen helemaal niet dat hij ook een begenadigd componist was!
Onmiddellijk werden fotokopies gemaakt. Een week later gaf ik een recital in de Bösendorfer-zaal in Wenen. Ik besloot meteen Leschetizky op het programma te zetten. Dat werd een korte mazurka, die heel wat bijval en applaus kreeg van het Weense publiek. Waar ik voor het eerst in mijn leven optrad.
Nadien heb ik met Margret Tautschnig, de Urenkelin von Leschetizky, het Leschetizky Verein in Oostenrijk opgericht. Daaruit groeide snel de Internationale Sommerakademie Theodor Leschetizky. Dat de Internationale Leschetizky Akademie werd. En aanleiding gaf tot de International Piano Competition Theodor Leschetizky in Tapei. Waarvan twee uitgaven werden gerealiseerd: in 2000 en 2004. In de jury zaten grote namen. Velen met wie ik bekend was geraakt in mijn Salzburger jaren: Lazar Berman, Jakob Lateiner, Bernard Ringeissen, Andrej Jasinski, Sergei Dorenski. En natuurlijk Jörg Demus.
Opzet achter dit alles was helpen om het adagium van Leschetizky te verspreiden: dat muziek geen droge wetenschap is. Dat kunst als een levend organisme in de harten en ziel van de mensen leeft. Zijn gevleugelde uitspraak was: ‘Ein Leben für die Kunst, eine Kunst für das Leben.‘

Was Leschetizky de go-between tussen jou en Klaus Heymann? Hoe raakte je eigenlijk ‘onder dak’ bij Naxos?
In 1990 was ik in Taiwan en volgde de succesrijke release van mijn Dream Rhapsody. Een opname met tal van improvisaties. Maar ook van mijn derde Chinese Rhapsody, met de naam: Chinese market. Daarop volgde een uitnodiging van River Records (Taipei), een onderafdeling van Hong Kong Records. Wat ik zelf niet wist: beheerd door Klaus Heymann. Naxos en Marco Polo waren nog kleine sublabels bij HK Records. Voor River Records nam ik een cd op, met de Faust-Walzer van Liszt, de Évocation á la Chapelle Sixtine (transcriptie van het bekende orgelwerk), Rachmaninov’s Corelli variaties, en mijn eigenste Adamant sonata.
Klaus Heymann kreeg het resultaat te horen. De baas van The River Records in Taiwan, Philip Cheng, belde mij op: ‘Mr. Heeman of Hong Kong says you are a top-pianist. He would like to meet and discuss things with you.’
Ik had eerlijk gezegd nog nooit van die man gehoord. Bij mijn eerste trip naar Hong Kong gaf ik een concert in de oude Concertzaal van HK-Island. Geen goede ruimte. Ik weet nog dat ik 'ma-ma-hu-hu' speelde. Chinees voor kantje-boordje. Niet mijn beste concert.
De dag nadien bezocht ik Klaus Heymann op zijn kantoor in Kowloon. Wat ik mij vooral herinner: hoe afschuwelijk heet het daar was. Heymann had geen airco in zijn bureel.
Hij vroeg me of ik ook ‘grote’ werken had gecomponeerd. Ik noemde mijn Chinese Requiem. ‘Hm... Sounds interesting.’ Toen hij hoorde dat het werk voor piano, koor en slagwerk was, mocht ik het opnemen voor Marco Polo. Op voorwaarde dat ik de partituur uitbreidde voor groot orkest, ‘with piano, choir and at least 1 soloist.’ Ik zei hem dat zo’n werk in de maak was: ‘China in the Year of the Dragon’, wat mijn eerste pianoconcerto zou worden. ‘Good’, zei hij: ‘Than we have a nice cd. You are a good composer. As far as I heard your Chinese improvisations and your piano sonata.’
Helemaal op het einde van het gesprek, begon ik over Theodor Leschetizky. Hij werd nog aandachtiger en vroeg mij of ik niet mee kwam op de lunch bij hem thuis. Dat was on the Peek (in HK), in een chique villa. Daar was gelukkig wel airco. Hij had een Aiyi, wat Chinees is voor meid. Zijn echtgenote was de toen nog niet zo beroemde violiste Takako Nishizaki. Er stond een mooie vleugel. Ik speelde hem enkele stukjes voor van Leschetizky.

Heymann regelde dan vlot mijn eerste opname. De Leschetizky Piano Works cd kreeg top recensies in o.a. een Brits cd-tijdschrift naast een nieuwe opname van Maurizio Pollini. Niet niks. Zeer snel volgde een tweede Leschetizky cd. Ik stelde het Pianoconcerto voor. Via de familie bezat ik een kopie van het manuscript. En dan volgde mijn Chinese Requiem en mijn Pianoconcerto. Die opnames vonden plaats in Shanghai in 1994-1995. Zo kreeg ik meteen vaste grond in China Ta-Lu (The China Motherland).

Een van je leraars in het Gentse conservatorium was François Glorieux. In je ‘Chinese’ composities lijk je een beetje door hem beïnvloed. Directe communicatie met je publiek. Gebruik makend van voor dit publiek zeer herkenbare melodieën. Lokaal coloriet. Massale bezettingen.
François Glorieux vormt een speciaal kapittel in mijn leven. Na mijn Eerste prijs piano met grote onderscheiding, zei de trotse Gabriel Verschraegen: ‘Rietzen (zo noemde hij mij steeds), kom eens mee met mij. We gaan ne keer bij François Glorieux, die ik juist aangesteld heb in mijn school.’ Ik kende Glorieux van naam, maar had hem nog nooit in levende lijve ontmoet. Het was in ‘Klas 14’, waar normaal cello werd gegeven. Met een afschuwelijk slechte piano. Toeval of niet, er stond een tweede piano, al even slecht.
‘Wel’, zei Verschraegen: ‘Dat is Rietzen, en dieje kan improviseren, gelijk gij’.
François onderbrak zijn les, zette zich aan de piano, en begon meteen fabuleus te improviseren. Op een dwingend gebaar van de directeur, zette ik me aan het andere instrument. Onvergetelijk. Vanaf die dag zijn François en ik dikke vrienden, tot op vandaag. François heeft een onvoorstelbaar temperament en sterke uitdrukkingskracht. Zit vol geniale invallen. Ook over interpretatie. Voor de meest uiteenlopende werken en instrumenten.
Louis Pas vond het schitterend dat ik bij Glorieux mijn licht ging opsteken. Kwam zelfs persoonlijk naar een kamermuziekles. Het waren echt ‘glorieuze’ jaren. Nogal wiedes dat ik veel opgestoken én inspiratie heb opgedaan bij deze geniale musicus. Die ook weer in Vlaanderen niet gewaardeerd wordt, Vlaanderen, een rijke regio, vol geniale kunstenaars, maar zo arm aan bewonderaars. Aan erkenning voor de talenten die er verspreid zijn.

Vorm je met die werken voor grote bezettingen in China en Taiwan een curiosum, of behoort dat tot de Chinese traditie?
De grote bezettingen van sommige van mijn composities zijn een eigen initiatief. Ik weet niet of dat tot een Chinese traditie behoort. In de Taiwan-province, was het in ieder geval niet gebruikelijk. Bij de eerste uitvoering met mijn Chinese Requiem, werd er gezegd, en geschreven dat de muziek ‘Pan-Chinese’ was. Voor heel China dus. Mijn Chinees geïnspireerde muziek is inderdaad gericht aan alle Chinezen. Ook diegenen die zich buiten de rijksgrenzen bevinden. Dus: de Taiwan-province en the Motherland, ‘Ta Lu’.

Hoe situeer je eigenlijk jezelf als componist? Zijn er grote kenteringen en evoluties geweest?
Ik ga eerlijk zijn. Ik ben een zondagscomponist. Zoals de zondagsschilder vroeger in Vlaanderen. Niet dat ik geen tijd of zorg besteed aan mijn composities. Bij momenten, zo voor Heavenly Peace, spendeerde ik wel 10, tot zelfs 18 uur per dag om alles neergepend te krijgen. Met potlood en gom nog. Vandaag beschik ik over computersoftware (Sibelius Ultimate). Hoewel mijn ‘Skizzen’ eerst op papier verschijnen, alvorens ze gefinaliseerd worden in Sibelius.
Mijn eerste pianostukjes componeerde ik toen ik 11 was. Aan de piano improviseren, af en toe iets opschrijven. Om het nadien gelukkig weg te gooien. Dat was ook zo met gedichten, en kleine opstellen. Want mijn aspiraties in mijn jeugd waren sterk literair georiënteerd. De allereerste uitvoering van een compositie was een lied op tekst van Hugo Verriest; ‘’t wordt laat, en ‘t zwijgen zinkt in stillen avond neder’. Dat was in 1974. In de mooie feestzaal bij de Paters Karmelieten in de Burgstraat. Bij die gelegenheid speelde ik ook mijn allereerste pianorecital. Met alles erop en eraan. Ik was toen 18.
Niettegenstaande Tatiana Nikolayeva beweerde dat Petje eerder een componist en dirigent was, voel ik me toch in de allereerste plaats interpreet. Dat is misschien, ‘der Jude in mir’. Zeer vele collega’s met dezelfde roots zijn ook prioritair vertolkers. Ik denk aan Vladimir Tsypin, Shura Cherkaski, Boris Baraz, en anderen. Hoewel. Illustere voorgangers als Gustav Mahler bewijzen dat de twee kunnen samen gaan: geniale uitvoerder en geniale schepper.
Mijn compositorisch oeuvre blijft hoe dan ook beperkt. Er zijn lange periodes, waarin ik niets of nauwelijks iets schrijf. Vladimir Tsypin zei eens na een concert in Antwerpen: ‘Maybe you should force yourself to compose regular and more, like Tchaikovsky did, and Rachmaninov.’ Mijn muziek heeft diepe wortels in de negentiende eeuw. Ik behoor tot die eeuw. Ik voel me er thuis. Ben ik te laat geboren?
Toen in Taipei ergens rond 2006 mijn Pianokwintet werd uitgeprobeerd met een aantal vrienden van de European Academy in Taipei, zei Mark Graveson, dirigent, pedagoog, cellist en voormalige assistent van o.a. Rudolf Kempe: ‘Your quintet comes straight out of the 1890`s!’. Ik vond dat geen belediging, eerder een compliment. Ik situeer me als een time-traveller. Bedenk: nooit ofte nimmer volgde ik compositieles en zeker geen orkestratie. Het was allemaal zelfstudie en intuïtie.

Hoe moeten wij ons het dagelijks leven in China voorstellen? Is er een verschil tussen de steden Beijing, Shanghai? Heb je überhaupt veel contact met de bevolking? Kan je in alle rust studeren en werken?
Daar kan ik ook weer een boek over schrijven. Toch ga ik me hier beperken tot mijn ervaringen in Taiwan. Het eiland waar ik voor het eerst in contact kwam met de Chinese cultuur. Maar dat tegelijk een cruciale rol speelde voor mijn latere betrekkingen met Amerika en mijn verdere carrière.

Ik arriveerde daar, ook weer door een toenmalige vriendin, in juni 1987. Toen nog The Republic of China. Bestuurd door een gouverneur, Mr. Sung. Er heerste martial law: noodtoestand. Het Chinese parlement vergaderde enkele keren per jaar met vertegenwoordigers uit alle provincies van China. Allemaal gevlucht voor de communisten. Ik maakte daar op enkele maanden een verrassende blitzcarrière. Kwam bijna dagelijks op televisie met improvisaties op Chinese Folksongs. Speelde de Danza Ritual del Fuego van Manuel de Falla. Was op vele affiches en magazines te zien. Het omgekeerde van wat ik in Vlaanderen mocht beleven.

De ‘Chairman’ of president van de regering in ballingschap was Chiang Ching Kuo (1910-1988). Hij was de zoon van de legendarische Chiang Kai Shek. Op korte tijd leerde ik een boel mensen kennen uit de culturele, maar ook politieke wereld. In december 1987 werd ik verzocht om de president te bezoeken. Hij en zijn vrouw, die Russisch was, hadden me zien piano spelen op de televisie.
Het bezoek was strikt privé. Mijn vriendin was niet welkom. Ik ging er met Security guards naartoe. Naar Yangminshang (National Park), waar de Chairman en zijn gevolg woonde. Na de nodige veiligheidsprocedures kwamen we binnen in een verassend kleine plaats. Daar zat Chiang Ching Kuo in een rolstoel. Hij was zwaar aangetast door diabetes en Parkinson. Zijn echtgenote, een westers uitziende dame, stond recht naast hem, en sprak enkele zinnen in zeer gebroken Frans. De Chairman was omringd door discipels. Die schreven ijverig ieder woord op dat gesproken werd. Gehurkt zat een tamelijk jonge man, die vloeiend Engels sprak. Die de vertaler bleek. Dat was Ma Ying-Jeou (1950,) die later president van Taiwan zou worden.
Chiang Ching K, vroeg mij cultureel ambassadeur te worden van The Republic of China. Hij zei dat ik naar New York, Wenen en andere plaatsen moest gaan. Om daar de Chinese cultuur, vooral de Chinese Folksongs te propageren.
Niet lang na die ontmoeting overleed Chiang. Werd ik ontboden op het kersverse Cultural Planning and Development bureau. Dat werd geleid door Kuo Wei-fan. Kuo sprak vloeiend Frans en was al even enthousiast over mijn Chinese melodiebewerkingen. Hij vroeg me om een programma samen te stellen, solo en met orkest. Woonde mijn eerste optreden bij in de fonkelnieuwe National Concert Hall in Taipei, waar ik o.a. met de zeer beroemde Chinees operazanger MA optrad. Mijn concert was een spectaculaire gebeuren. Er volgden uitnodigingen en optredens overal in Taiwan.
Ik stelde een programma samen met Liszt (uiteraard), Rachmaninov, en tal van Chinese folk tune improvs. Naast Peking Opera thema’s, en vele andere dingen. Het programma heette: ‘From Europe to China’. Op die manier kwam ik in New York, Wenen en op vele andere plaatsen. Mijn eerste concert in Alice Tully werd volledig gepatroneerd door The Cultural Development, met een intense reclamecampagne. En zo is de cirkel rond. Mijn ontmoeting met Chairman bleek dus achteraf een belangrijk gebeuren. Hoewel ik dat op het ogenblik zelf helemaal niet besefte.

Als pianist afficheer je je als een Liszt-adept. Zelfs daarmee was je een beetje pionier. Ik herinner me een Gents optreden in 1998 bij een colloquium over August De Schrijver. Tot dan toe was een pianist die zich op Liszt toelegde in Vlaanderen vrij zeldzaam.
Laat me duidelijk zijn. Ik afficheer mezelf niet als Liszt-adept. De eerste maal dat een journalist mij zo noemde was in een artikel midden jaren 80, nog voor mijn Amerikaans Debuut. Dat was Fons De Haas (1926-2007) in het weekblad Knack. Hij schreef dat artikel naar aanleiding van een cd bij René Gailly International Productions. Ik speelde daarop van Liszt de H-moll sonate, Après une lecture de Dante, en vele andere stukken.

Fons kwam bij mij thuis, ik woonde toen nog op de Wibierdreef, vlak bij mijn ouders. Kort voor mijn definitief vertrek uit België. Het was een onvergetelijke namiddag. Hij kende direct mijn geheimen en diepste roerselen. Hij merkte op dat er sterke links waren met Franz Liszt. Mijn Katholieke geloofsovertuiging. Maar ook mijn pianospel. Waarvan hij zichtbaar genoot. Het artikel verscheen met een wervelende foto door Fons zelf genomen. Onder de titel: Een geestelijke zoon van Liszt.
In 1998 werd ik dan uitgenodigd om die herdenking van Minister De Schrijver te omlijsten. Dat kwam via Augusta Storm (1932-2009), pianiste en boezemvriendin van Jeanne Vignerie (1913-1974). Bij wie ik kort voor haar tragisch treinongeval nog harmonieleer had gevolgd.

Augusta Storm, mijn allereerste pianolerares in de Muziekacademie van Ledeberg, was mij al die jaren blijven volgen, bezat al mijn opnames. Zij was zeer bevriend met de familie van August De Schrijver (1898-1991). Stelde mij prompt aan de familie voor om die herdenking op te luisteren. Haar echtgenoot Richard De Buck was een zeer devote aanhanger van de Derde Orde van de Heilige Franciscus van Assisi, Ik besloot dan voor die herdenking de twee Franciscus-Legenden van Franz Liszt te spelen. Een beetje later nam ik in Mullem deze twee prachtwerken op. Met alle transcendente etudes, een tweede uitgave van de H-moll sonate en tal van andere Liszt-werken.
Bij dat concert was er een incident met de pianostemmer, een doorgewinterde kerel van de firma Hanlet. Naar mijn gevoel stond de Steinway te laag, iets wat wel meer voorkwam in die dagen. De stemmer raakte bij die discussie behoorlijk ‘ontstemd’. Uiteindelijk werd een compromis gevonden op 441 Hz of zoiets, i.p.v. van mijn 443 Hz. Waar ik steeds op insisteer, of het nu in US, Canada, Wenen, of China is.
Op het concert was Marc Eyskens aanwezig. Ergens in de vroege jaren 90 had hij een megaconcert bijgewoond in Taipei, met zijn lieve vrouw, Anne. Dat herdenkingsconcert De Schrijver was voor mij de eerste keer dat ik voor zulk Belgisch ‘elite-publiek’ optrad.

Terug naar Theodor Leschetizky. Het bleef niet bij Naxos en die organisaties in Wenen, Bad Ischl en Tapei. Ondertussen ben je intendant van het Leschetizky World Congress. Wat houdt dit congres in?
Het wereldcongres in Bad Ischl loopt van 3 tot en met 5 oktober 2019. In de negentiende eeuw het lievelingskuuroord van Kaiser Franz-Josef. En in zijn spoor de adel, vele welgestelde industriëlen en vermogenden. Maar ook kunstenaars deden zich te goed aan de lucht en de kuurbaden. Franz Lehar woonde er en is er gestorven. Leschetizky had er een zomerresidentie. En Johannes Brahms was er geregelde gast.
De New Cosmos Philharmoniker openen het congres met een Galaconcert. Muziek van deze beroemde ‘inwoners’ staan op het programma. Ik speel die avond het Pianoconcert, op. 9 van Leschetizky, en dirigeer de ouverture van zijn enige opera Die erste Falte. De opera die de avond nadien in kleine bezetting scenisch wordt opgevoerd door die Karlsrurhe Salonoper. Op 4 oktober volgen er de hele dag lezingen over Leschetizky. Er is onder meer een seminarie over zijn liederen, met een liedervoordracht. Prominente muziekwetenschappers uit Duitsland, Oostenrijk en Polen komen aan het woord.
Leschetizky was tussen haakjes een Pool. Polen dat toen verdeeld was over Oostenrijk, Duitsland en Rusland. Hij is trouwens geboren in Lemberg, de hoofdstad van het toenmalige Oostenrijkse kroonland Galicië-Lodomerië. Vandaag de stad Lviv in de Westelijke Oekraïne. Op 5 oktober ronden we het festival af met de congresbesluiten.

Wat is precies de taak van de intendant? Een louter erefunctie, of zat je mee aan de stuurknuppel, stelde jezelf het programma samen, bepaalde je wie mocht meedoen?
Samen met de burgemeester van Bad Ischl, ben ik een van de initiatiefnemers. Mijn taak bestaat hieruit:
1. Het contacteren van Leschetizky Associaties wereldwijd, en aanverwante verenigingen. Zoals de Paderewsky Society. Ik heb als concertpianist uiteraard veel landen bereist, en sta dus in verbinding met veel collega’s en muzikale organisaties, overal ter wereld.
2. De coördinatie van het team: Ischler Bürgermeister Hannes Heide. Kongressdirektor Burkhard Muth. Tourismusverband Bad Ischl: Frau Sabine Spielbuechler. Bespreking van budget, publiciteit, organisatie en sponsering.
3. Mij bemoeien met en het toezicht houden over het verblijfsonderkomen van de vele buitenlandse gasten.
4. De coördinatie en samenstelling van de programma’s. Van de sprekers, concerten en kleinere optredens in de marge van het congres.
5. De samenstelling van het Festliches Kongressheft van Leschetizky World Congress.
6. De samenstelling van de website van het Leschetizky World Congress. In samenwerking met een professionele designer uit Wenen.

Ook weer een aanknopingspunt met Barenboim: je hebt in Oostenrijk een eigen symfonieorkest uit de grond gestampt: De New Cosmos Philharmoniker. Jouw versie van de West Eastern Divan Orchestra. Waar komen die muzikanten vandaan?
De New Cosmos Philharmoniker bestaat uit een vaste groep van jonge muzikanten. Het orkest heeft een professioneel manager, die eerste contrabassist is in het orkest. Alle muzikanten wonen in de omgeving van Wenen. Velen zijn van Oost-Europese herkomst maar ingeburgerd in Oostenrijk. De gemiddelde leeftijd is dertig jaar. Velen spelen in de Wiener Staatsopera, de Wiener Symphoniker, het ORF Orchester, in de Volksoper. Enkele muzikanten komen zelfs uit de beroemde Wiener Philharmoniker. Het zijn dus allemaal professionele musici. We zijn met ongeveer 74. Soms zijn we maar met 50, bijvoorbeeld voor het Leschetizky World Congress, omwille van het kleinere podium.

Nog een paradox. Nog een laatste identiteit van Peter Ritzen, last but not least.
Naast zijn behoorlijk militant gebleven flamingantisme. Zijn daarmee niet direct te rijmen verkleefdheid aan het Belgische koningshuis. Zijn vertrouwdheid met de American way of life. Maar even goed met de Franse façon de vivre. Zijn liefde voor Oostenrijkse Gaudi, de taal, de klederdracht, de muziek. Die voor hem blijkt te sporen met de zwaar contrasterende Chinese leef- en denkpatronen. Zijn poging om die paradox te overwinnen en bruggen te slaan tussen Oost en West. Wat een kleurrijke en soms bizarre cocktail oplevert. Maar onmiskenbaar getuigt van een bereisd en open wereldburgerschap. Beeld dat dan weer niet naadloos harmonieert met zijn onvoorwaardelijke steun aan de Joodse staat – op dit punt loopt onze vergelijking met Barenboim mank. Maar naast dit alles belijdt hij ook nog eens een ostentatief Rooms-katholicisme.
Een mail sluit hij graag af met het motto van Ignatius van Loyola, en zijn Jezuïeten: ‘Omnia ad majorem Dei gloriam’. Voor het eten slaat hij steevast een kruis, neemt de tijd voor een gebed. Wekt in onze postmoderne tijd enige gêne op. Lijkt op het eerste gezicht een pose. Maar als je Peter vaker ontmoet, erken je dat het hem ernst is. Laten we toegeven: eeuwen heeft de mensheid – en op vele plekken vandaag nog – moeten vechten voor het dagelijks brood. Het kan nooit kwaad om er in onze weldoorvoede momenten even bij stil te staan.
Als afscheid vraagt Peter me hem even te vergezellen naar de Sint-Baafs-kathedraal. Kost geen moeite. Gotische kerken blijven een boeiend en onuitputtelijk studieobject. Maar hij betreedt de kathedraal zichtbaar en prioritair nog als een sacrale ruimte. Misschien moeten ook wij jaren in een heel andere cultuur doorbrengen, immense afstanden afleggen over berg en dal op zoek naar zulke ruimte, om weer gevoelig te worden voor deze ‘Westerse’ dimensie.
Voor de trappen van de kathedraal zit een oudere vrouw apathisch voor zich uit te staren. Ik gok afkomstig uit Bangladesh of Pakistan. Bij het verlaten van de kerk zie ik Peter een aantal bankbiljetten in haar mandje droppen. Het vreemde is dat dit vorstelijk gebaar de vrouw niet uit haar apathie brengt. Ik denk dat ze nog nooit bankbriefjes heeft gezien. Niet weet wat het voorstelt. Niet beseft wat haar is overkomen.

*Het spreekt vanzelf dat het Studiecentrum geen enkel standpunt inneemt bij deze boude uitspraken. Ze staan volledig op rekening van Peter Ritzen. We publiceren ze omdat we hem de kans niet willen ontnemen zijn kant van de zaak toe te lichten, en omdat ze essentieel zijn voor het begrijpen van zijn verdere levensloop.